![logo-zwart logo-zwart](/export/ad/ad59329DJKqloqcjh.jpeg)
Jurisprudentie
BJ7077
Datum uitspraak2009-09-01
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers109517/HA RK 09-136
Statusgepubliceerd
SectorPresident
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers109517/HA RK 09-136
Statusgepubliceerd
SectorPresident
Indicatie
Verzoeker heeft in de eerste plaats aangevoerd dat wordt gehandeld in strijd met de goede procesorde nu hij door de griffie van de sector bestuursrecht en de griffier niet is geïnformeerd over de behandelend rechter, terwijl deze informatie voor procespartijen van belang kan zijn. Door het voorgaande is volgens verzoeker de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid gewekt.
Voorts heeft verzoeker gesteld dat de rechter vooringenomen, partijdig en niet onafhankelijk is aangezien zij bij beslissing van 9 maart 2009 stukken heeft achtergehouden van de wederpartij zonder hem daarover te informeren en te motiveren waarom dit gebeurt. Volgens verzoeker is sprake van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Het verzoek tot wraking wordt afgewezen
Uitspraak
RECHTBANK GRONINGEN,
MEERVOUDIGE KAMER
Registratienummer: 109517 / HA RK 09-136
Datum beslissing: 1 september 2009
Beslissing op het schriftelijke verzoek van [naam]t (hierna: verzoeker), wonende te [woonplaats] aan de [adres], tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het procesverloop
Bij brief van 11 maart 2009 heeft verzoeker het verzoek ingediend tot wraking van
mr. M.W. de Jonge in de zaak met zaaknummer 09/09 BELEI.
Bij brief van 19 maart 2009 heeft de rechtbank verzoeker verzocht de rechtbank mede te delen of hij zijn wrakingsverzoek handhaaft.
In reactie op de brief van de rechtbank van 19 maart 2009 heeft verzoeker bij brief van
20 maart 2009 de rechtbank bericht dat hij het wrakingsverzoek handhaaft.
Mr. De Jonge heeft bij brief van op 27 april 2009 schriftelijk verklaard niet te berusten in het wrakingsverzoek.
Het Openbaar Ministerie heeft bij brief van 11 augustus 2009 naar aanleiding van de brief, zoals op 4 augustus 2009 aan het College van Procureurs-Generaal is verzonden, kenbaar gemaakt dat geen gebruik zal worden gemaakt van de gelegenheid aanwezig te zijn bij de zitting.
Naar aanleiding van de brief van de rechtbank van 4 augustus 2009 heeft verzoeker bij brief van 10 augustus 2009 een reactie ingezonden.
Op 21 augustus 2009 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
Mr. De Jonge is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Ook verzoeker is, na voorafgaand bericht, niet verschenen.
Rechtsoverwegingen
1. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft in de eerste plaats aangevoerd dat wordt gehandeld in strijd met de goede procesorde nu hij door de griffie van de sector bestuursrecht en de griffier niet is geïnformeerd over de behandelend rechter, terwijl deze informatie voor procespartijen van belang kan zijn. Door het voorgaande is volgens verzoeker de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid gewekt.
Voorts heeft verzoeker gesteld dat mr. De Jonge vooringenomen, partijdig en niet onafhankelijk is aangezien zij bij beslissing van 9 maart 2009 stukken heeft achtergehouden van de wederpartij zonder hem daarover te informeren en te motiveren waarom dit gebeurt. Volgens verzoeker is sprake van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
De beslissing van mr. De Jonge levert naar de mening van verzoeker in onderhavig geval zwaarwegende redenen op om objectief te twijfelen aan de onpartijdigheid.
Tot slot is naar de opvatting verzoeker, onder verwijzing naar bijlagen 1 en 2, ook vrees voor subjectieve partijdigheid van mr. De Jonge.
2. Het standpunt van mr. De Jonge
Mr. De Jonge heeft gesteld dat het wrakingsverzoek van verzoeker aldus begrepen dient te worden dat hij de toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb niet geeft. In dat geval wordt de zaak verwezen naar een andere rechter en is de bemoeienis van mr. De Jonge met de zaak AWB 09/09 geëindigd. Dit betekent volgens mr. De Jonge dat het verzoek niet-ontvankelijk is of in elk geval dat er geen grond is voor de wraking.
Overigens benadrukt mr. De Jonge dat in de sector bestuursrecht de beslissing ingevolge artikel 8:29 van de Awb altijd door een andere rechter wordt genomen dan de rechter die uiteindelijk in de zaak uitspraak doet.
Tot slot wijst mr. De Jonge er op dat de stukken waarvan kennisneming niet wordt toegestaan juist de stukken zijn waarop de onderhavige WOB-procedure ziet en dat het toestaan van kennisneming de gehele procedure zinledig zou maken. Naar de opvatting van mr. De Jonge valt niet in te zien dat zich hier een omstandigheid voordoet waardoor haar onpartijdigheid geschaad zou zijn.
3. Beoordeling
Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingevolge het derde lid is verzoeker verplicht alle feiten en omstandigheden die hem tot zijn verzoek brengen, tegelijk voor te dragen.
Uit het verzoekschrift blijkt dat de voorgedragen feiten en omstandigheden die verzoeker aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag heeft gelegd, verzoeker door toezending van de (tussen)beslissing van de rechtbank van 9 maart 2009 (AWB 09/09 BELEI) en het begeleidend schrijven van de griffier van 10 maart 2009 bekend zijn geworden. Nu verzoeker het wrakingsverzoek op 11 maart heeft ingediend is voldaan aan het in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb neergelegde vereiste. Verzoeker is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking. Bij het voorgaande neemt de rechtbank nog in aanmerking dat verzoeker zijn verzoek tot wraking voor de (eind)uitspraak in de zaak onder nummer AWB 09/09 BELEI heeft ingediend.
Inhoudelijk overweegt de rechtbank als volgt. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat hij niet vooraf is geïnformeerd over wie de behandelend rechter is, geeft naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van partijdigheid of vooringenomenheid. Van een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de door verzoeker gewraakte rechter, is de rechtbank bij gebreke van een nadere onderbouwing niet gebleken.
De rechtbank stelt vast dat de door verzoeker gestelde schijn van vooringenomenheid en partijdigheid voorts is gebaseerd op de beslissing van 9 maart 2009 die mr. De Jonge heeft gegeven. Nu verzoeker mr. De Jonge wraakt wegens haar in zijn visie bestaande objectieve partijdigheid en vooringenomenheid, is het aan verzoeker om met feiten te komen die dit oordeel kunnen dragen.
De enkele omstandigheid dat mr. De Jonge genoemde beslissing heeft gegeven, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een zodanig feit worden aangemerkt. Daartoe wordt overwogen dat de (tussen)beslissing van mr. De Jonge van 9 maart 2009 waarbij de kennisneming van het gedingstuk van verweerder (A14) aan verzoeker niet wordt toegestaan, aan de rechter is, en dat het niet aan de wrakingskamer is om zich hierover inhoudelijk uit te spreken. De door verzoeker aangevoerde grond dat, gelet op de gegeven beslissing van
9 maart 2009 en het hem onthouden van stukken afkomstig van verweerder, sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM is niet, althans onvoldoende geconcretiseerd.
De overige door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zijn bij gebreke van een concrete onderbouwing onvoldoende om aan te nemen dat er zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat mr. De Jonge jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Het verzoek tot wraking wordt derhalve afgewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot een proceskostenveroordeling.
De rechtbank beslist als volgt.
4. Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. De Jonge af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (met zaaknummer 09/09 BELEI) wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het schriftelijke verzoek tot wraking;
- beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoeker,
mr. De Jonge en het Openbaar Ministerie.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M. Griffioen, voorzitter, T.F. Bruinenberg en
H.L. Stuiver, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Ruiter als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2009.